Wanneer erkent Nederland de eigen oorlogsmisdaden in Indonesië?

 



Wanneer erkent Nederland de eigen oorlogsmis-daden in Indonesië?


Indonesië Als Nederland niet bereid is de eigen oorlogsmis-daden te erkennen, hoe kan het zich dan wereldwijd opwerpen als verdediger van mensen-rechten, vraagt  zich af.
Illustratie
Illustratie
Cyprian Koscielniak 

P

remier Rutte was er begin maart razendsnel bij toen hij opriep tot onderzoek naar door Russische strijdkrachten in Oekraïne gepleegde oorlogsmisdaden. Slechts zeven dagen eerder was de Russische invasie begonnen. „Onze partners zullen niet rusten tot de daders van oorlogsmisdaden verantwoordelijk zijn gehouden”, verklaarde Rutte weer enkele weken later. In ‘formeel juridische zin’ moest nog worden vastgesteld dat er oorlogsmisdaden waren gepleegd, maar in ‘praktische zin’ stond dat volgens de premier wel vast. „Hoe moet ik het nog anders zien dan oorlogsmisdaden?”

De haast en scherpte waarmee Rutte die term hier in de mond nam, staat in schril contrast met de omfloerste bewoordingen die hij kort ervoor tijdens een persconferentie op 17 februari gebruikte voor de kwalificatie van de massamoorden, verkrachtingen, martelpraktijken en plunderingen waaraan Nederlandse militairen zich schuldig maakten tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië tussen 1945 en 1949. Geen enkele keer liet hij de term ‘oorlogsmisdaden’ vallen. Enkele uren eerder hadden drie onderzoeksinstellingen KITLV, NIMH en NIOD de resultaten gepresenteerd van het door de Staat betaalde onderzoek naar deze periode. In navolging van de onderzoekers bediende Rutte zich van het generieke begrip ‘extreem geweld’.

Dat dit onderzoek er überhaupt is gekomen is te danken aan het Comité Nederlandse Ereschulden van Jeffry Pondaag die samen met mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld het onderwerp vanaf 2008 weer op de politieke agenda plaatste. Zijn werkzaamheden in combinatie met het baanbrekende proefschrift De brandende kampongs van Generaal Spoor van historicus Rémy Limpach, dwongen de regering in 2016 om financiële steun te verlenen voor het onderzoek.

In het samenvattende hoofdboek Over de grens leggen de onderzoekers uit waarom zij voor de termen ‘grensoverschrijdend’ en ‘extreem geweld’ hebben gekozen en liever niet de term oorlogsmisdaad gebruiken. Als een van de argumenten noemen zij dat het hier toepasselijke humanitair oorlogsrecht complex is en in de betreffende jaren „zeer sterk in beweging was”. Bovendien was het doel van het onderzoek niet „het vellen van politieke, morele of juridische oordelen”.

Op deze argumentatie uitten diverse experts de afgelopen maanden fundamentele kritiek. „Het feit dat de vraag naar de toepasselijkheid van het oorlogsrecht op dit gewapende conflict wellicht complex is, lijkt mij geen voldoende reden om die vraag dan maar te laten rusten”, verklaarde hoogleraar rechtsfilosofie Wouter Veraart tijdens een lezing aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. De onderzoekers maken zich hiermee schuldig aan het „marginaliseren” van de term oorlogsmisdrijven, concludeerde historicus Boyd van Dijk onlangs in De Groene Amsterdammer. Ook historicus Anne-Lot Hoek, auteur van het veelgeprezen boek De strijd om Balie, spreekt expliciet over oorlogsmisdaden.

Oorlogsrecht is van toepassing

In september vorig jaar kwamen drie experts in het Nederlands Juristenblad al tot de conclusie dat het oorlogsrecht onmiskenbaar van toepassing was tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië. Daarbij wezen zij onder andere op de verdragen die voortvloeiden uit de Haagse Vredesconferenties in 1899 en 1907. „Er is geen twijfel over het feit dat Nederlandse militairen in de periode 1945-1949 in Indië oorlogsmisdaden gepleegd hebben”, concluderen Theo de Roos, emeritus-hoogleraar strafrecht, strafrechtadvocaat Jurjen Pen en rechtshistoricus Stan Meuwese.

Tenslotte kwam het Haagse gerechtshof in oktober 2019 in verschillende rechtszaken gelijktijdig tot de conclusie dat gedragingen van Nederlandse militairen in Indonesië te kwalificeren zijn als oorlogsmisdrijven. In het door de regering betaalde onderzoek wordt deze belangrijke uitspraak genegeerd.

De kritiek van de afgelopen maanden hangt direct samen met de abstracte, verhullende aard van de term ‘extreem geweld’. Daarentegen geeft de Van Dale de volgende definitie van de term oorlogsmisdaad: „een daad in tijd van oorlog die een schending is van het oorlogsrecht of oorlogsgebruik of van de mensenrechten”. Die term is niet per se juridisch, maar maakt meteen duidelijk waar het om gaat. Bij het gebruik van die term zie je meteen een dader en een slachtoffer voor je. In die zin zit in het gebruik van die term ook een vorm van erkenning. Het is een term die meer recht doet aan het soort misdaden waar het vooral om draait: massamoorden, verkrachtingen en martelpraktijken.

Onderdanen van de tegenstander plegen oorlogsmisdaden

In 1969 werden de Nederlandse misdaden nog eufemistisch ‘excessen’ genoemd in de Excessennota, het rapport dat de Nederlandse regering toen liet opstellen na vier maanden research door een ambtelijke commissie. Het was toenmalig premier Piet de Jong die er hoogstpersoonlijk voor zorgde dat de term oorlogsmisdrijven niet werd gebruikt, maar in plaats daarvan het niet-juridische begrip ‘excessen’, een term die impliceert dat het om uitzonderingen gaat. Vanaf dat moment gold dat rapport met deze centrale term als het officiële regeringsstandpunt.

Nu erkennen de auteurs van Over de grens weliswaar dat de door Nederlandse militairen gepleegde misdaden een structureel karakter hadden, maar de term oorlogsmisdaden willen zij daar niet op plakken. Al enkele uren na de presentatie van de onderzoeksresultaten kwam premier Rutte met „diepe excuses aan de bevolking van Indonesië” – zonder de term oorlogsmisdaden in de mond te nemen. Hetzelfde geldt voor de schriftelijke eerste reactie van het kabinet op het onderzoek die dezelfde dag naar de Tweede Kamer werd gezonden.

Nog meer vragen

Intussen roept de inhoud van het grote onderzoek meer vragen op. Zo wordt in de conclusie van het centrale boek de verantwoordelijkheid voor het ‘extreme geweld’ in de eerste plaats gelegd bij „de Nederlandse krijgsmacht als instituut” en pas vervolgens bij „de Nederlandse regering”. In de samenvatting die aan de pers is verstrekt, gebeurt dat zelfs nog nadrukkelijker. Het lijkt een detail, maar het is een cruciaal punt. De regering in Den Haag was – gecontroleerd door de Tweede Kamer – namelijk gedurende de gehele oorlog eindverantwoordelijk.

Zo gaf het sociaaldemocratisch icoon Willem Drees als premier op 19 december 1948 telefonisch het startsein voor de zogenoemde Tweede Politionele Actie, die begon met een bommenregen op de stad Yogyakarta. Daarna ontpopte zich een langdurige, uiterst grimmige -guerrillaoorlog. In geen andere fase van de oorlog vielen zoveel doden als in het laatste jaar, zowel aan Nederlandse als aan Indonesische zijde. Daarbij overschreed het aantal Indonesische doden het Nederlandse vele malen. Naar schatting gaat het om honderdduizend Indonesische doden tijdens de gehele oorlog.

Zowel vanuit staatsrechtelijk als rechtshistorisch oogpunt is het cruciaal om in de eerste plaats op de politieke eindverantwoordelijkheid van de regering van toen te wijzen en pas daarna op die van militairen, juist in de slotconclusie van het centrale boek van dit grote onderzoek. Voor Indonesische slachtoffers en nabestaanden van die oorlog is erkenning van de politiek als eerstverantwoordelijke cruciaal. Alleen vanuit erkenning van die politieke werkelijkheid kan een proces op gang komen dat kan zorgen voor heling en aanvaarding van schuld of excuses.

Tegelijkertijd is een van de belangrijkste frustraties van veteranen dat zij in de afgelopen decennia in publieke discussies altijd worden vereenzelvigd met oorlogsmisdaden tijdens de dekolonisatieoorlog, terwijl de hoogste verantwoordelijken uit zicht blijven. Door in het grote onderzoek het militaire apparaat als eerstverantwoordelijke aan te wijzen, wordt – in ieder geval gevoelsmatig – de politiek weer uit de wind gehouden.

Lees ook:Veteranenorganisaties stellen eigenbelang boven waarheidsvinding

Verjaringswet

Die politieke verantwoordelijken vervulden een sleutelrol bij de totstandkoming van de Verjaringswet in 1971. Precies in de periode van de Excessennota werd op het ministerie van Justitie gewerkt aan de tekst van die Verjaringswet. Het uitgangspunt daarvan is dat oorlogsmisdaden nooit mogen verjaren en dus voor altijd strafrechtelijk vervolgd mogen worden. Achter de schermen, zo blijkt uit ambtelijke notities, werd echter aangegeven dat het de bedoeling was dat deze Verjaringswet niet van toepassing is op de zogenoemde Indische oorlogsmisdaden.

Dat staat echter nergens in de wet zelf en de regering zweeg er ook over in de memorie van toelichting die naar de Tweede Kamer ging. Daar vroeg niemand ernaar. Pas in de Eerste Kamer gebeurde dat wel en antwoordde minister Carel Polak (Justitie, VVD) dat het inderdaad niet de bedoeling was dat de wet van toepassing is op de oorlogsmisdrijven die Nederlandse militairen pleegden in Indonesië. Eerder verklaarde hij in de Tweede Kamer dat „het nu eenmaal zo is” dat „het oorlogsmisdrijf iets is dat de tegenpartij heeft begaan”.

Vooral deze laatste woorden van Polak zijn van grote historische betekenis en dreunen door tot op vandaag. Polak vat hier de Nederlandse houding in een paar woorden samen: Nederlanders kunnen geen oorlogsmisdaden plegen, dat kunnen uitsluitend onderdanen van de tegenstander.

Vijftig jaar later lijkt die houding nauwelijks veranderd. In het grote onderzoek worden de gruwelijke daden van Nederlandse militairen in Indonesië beschreven, maar ze mogen nog steeds geen oorlogsmisdaden heten. In de epiloog van Over de grens staat zelfs expliciet dat het gebruik van de term oorlogsmisdaden „zeer problematisch” zou zijn omdat „het Nederland op dezelfde lijn zet als nazi-Duitsland of Japan in de Tweede Wereldoorlog”.

Illustratie Cyprian Koscielniak

Alles wijst erop dat dit wat premier Rutte betreft ook geldt voor de vergelijking met de oorlogsmisdaden die Rusland pleegt in Oekraïne. Zelfs ruim zeventig jaar na het einde van de dekolonisatieoorlog in Indonesië weigert hij in dat kader nog steeds het woord oorlogsmisdaden te gebruiken. Dat kan hij dankzij de onderzoekers die daarvoor de voorwaarden hebben geschapen en hem het meerduidige koepelbegrip ‘extreem geweld’ hebben aangereikt. Vervolgens ligt het eigenlijk voor de hand dat hij de Verjaringswet volledig negeert. Want hoe kan hij verantwoordelijkheid nemen voor deze juridische doofpot, als het kernbegrip waar het om draait in de Verjaringswet, oorlogsmisdaden, feitelijk is geschrapt uit zijn vocabulaire?

Deze dynamiek heeft uiteindelijk alles te maken met het Nederlandse zelfbeeld. Nazi’s, Japanners en Russen plegen oorlogsmisdaden. Dat doen Nederlanders niet, zo volgt uit ons collectief zelfbeeld. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog presenteert Nederland zichzelf als natie die rechtsstatelijke principes hoog houdt en bevordert – nadrukkelijk ook in internationaal verband, met Den Haag als de ‘internationale stad van Vrede en Recht’ dat een thuis biedt aan het Internationaal Strafhof en het Vredespaleis. In 1948 werd tijdens het Congres van Den Haag de basis gelegd voor de Europese Unie, maar ook voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het daarmee verbonden Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Precies in die jaren vocht Nederland in Indonesië een koloniale oorlog uit die gepaard ging met veelvuldige oorlogsmisdrijven en grootschalige mensenrechtenschendingen. Maar dat laatste past niet in het Nederlandse zelfbeeld.

Daarom mocht die onafhankelijkheidsoorlog geen oorlog heten en werd in 1969 gesproken over excessen, over militairen die slechts bij uitzondering over de scheef gingen.

Genereuze schadevergoeding

Anno 2022 wordt het structurele karakter van die misdaden weliswaar vastgesteld, maar wordt daar de niet-juridische, generieke term ‘extreem geweld’ op geplakt. De vraag is wanneer de Nederlandse regering dan wel eindelijk zover is om expliciet te spreken over oorlogsmisdaden en werkelijk verantwoordelijkheid te nemen. Dat zou onder andere betekenen dat het kabinet ook eindelijk zorgt voor een volwaardige en genereuze schadevergoedingsregeling voor slachtoffers van het Nederlandse geweld en hun nabestaanden. Daarbij hoort een proactieve houding waarbij het initiatief voor het vragen van compensatie niet – zoals nu het geval is – wordt overgelaten aan de slachtoffers die zich moeten melden bij het ministerie van Defensie. Een meer empathische benadering van de Indonesische slachtoffers en hun nabestaanden begint met het erkennen van het eigen daderschap in een complexe werkelijkheid.

Het lastige is dat het grote wetenschappelijk onderzoek – ondanks alles wat er wél in staat – nu eerder een obstakel is dan dat het deze proactieve houding stimuleert. Het kabinet beloofde op 17 februari nog te komen met een ‘nadere reactie’ als alle boeken die gepland staan in het kader van het onderzoek gepubliceerd zijn. Kort erna bleek dat een belangrijk deel van die boeken pas in februari 2023 zal verschijnen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken laat nu desgevraagd weten „ergens in de komende maanden” met die nadere reactie te komen.

Alles wijst erop dat veel afhangt van de mate waarin de Tweede Kamer kiest voor een kritische benadering en het kabinet dwingt zijn verantwoordelijkheid te nemen. Want als je als land niet bereid bent de eigen oorlogsmisdaden te erkennen en als zodanig te benoemen, hoe kan je je dan wereldwijd opwerpen als verdediger van mensenrechten en nu als regering grote woorden spreken tegenover Rusland?

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/02/17/heel-nederland-draagt-schuld-voor-beschamende-feiten-in-indonesie-a4090613#:~:text=Analyse-,Nederland%20collectief%20schuldig%20aan%20'beschamende%20feiten'%20in%20Indonesi%C3%AB,het%20gepleegde%20'extreme%20geweld'.


Reacties

Populaire posts van deze blog

De zesde Integriteits Index: de VVD heeft weer de meeste én de grootste schandalen

Wat deden het ministerie van Defensie en een Noorse zwaarwaterfabrikant in een ’kunstmest-fabriekje’ aan het Noordzeekanaal?

De nieuwe leider van LTO Nederland is radicaal – maar maakte toch een draai in het explosieve mestdossier